Een roos in de winter, een troostverhaal…

Lente…                                                                                                                                                                                    Traag trekt de late voorjaarszon langgerekte schaduwen over het niet gemaaide gazon. De fletse warmte die ze uitstraalt gaat voorbij aan de rozenstruik, verborgen achter de dit jaar verwaarloosde rododendron in een vergeten hoekje van de tuin. Het kwetterend stemgeluid van de vogels in de oude boom klinkt ingehouden op de achtergrond. Het lijkt alsof zij zich rekenschap geven van het verdriet dat zich genesteld heeft achter de muren van het aangrenzende huis. Het huis, normaal een bron van leven, blijft dit jaar gesloten. Geen gelach, geen flarden muziek, geen welriekende geuren vanuit opgeschoven vensters. De half dichtgeschoven vitrage voor de ramen filtert niet alleen het licht, maar vormt ook een nauwelijks waarneembaar akoestisch gordijn dat té uitbundige uithalen van vogels terugbrengt tot een dof geluid. Noch de tand van de grashark, noch de scherpe snavel van een fanatiek nestelende vogel beroerd de over de tuin verspreid liggende takjes en de in de hoek opgewaaide verzameling dorre bladeren. Het is alsof de tuin uitstraalt: ‘sla mij maar over, ga maar aan mij voorbij, ik doe dit jaar niet mee.’

Futloos en vermoeid geeft de niet gesnoeide en onbemeste roos, verborgen in de vochtige, donkere hoek, gehoor aan het niet hoorbaar uitgesproken bevel van de natuur: ‘sla mij dit jaar maar over, het is hier de moeite niet waard…’

 

Zomer…                                                                                                                                                                             Lusteloos en geel uitgeslagen ligt het gras te verdorren in de hete zomerzon. Dag na dag, met een niet aflatende inzet, drijft ze het vocht uit de bladeren van de oude boom en de helderheid uit de kleur van de bloembladeren. En terwijl de aarde langzaam openscheurt onder haar afmattende kracht, lijkt droogte het normaal zo sprankelende kleurenpalet van de tuin te hebben afgevlakt.

De dichtgeschoven overgordijnen van het huis zijn dit jaar niet alleen bedoeld om de hitte van de augustusmaand buiten te houden. Met het dichtschuiven heeft ze zich ook afgekeerd van de tuin met de niet gesnoeide heg en de half neerhangende clematis. De verwaarlozing lijkt symbool te staan voor een bewust gekozen onverschilligheid waarmee de wereld wordt buitengesloten. De muren van de woning lijken een gesloten cocon te vormen, een besloten huls om het epicentrum van het hartverscheurende verdriet, het onbegrip, de woede die er heerst. Een bunker, liggend in een verdorde wereld die met afgevlakte emoties ogenschijnlijk gewoon doordraait. Een wereld met van betekenis ontdane seizoenen.

Onder de slap neerhangende bladeren van de rododendron vecht een roos voor haar leven. De droogte heeft haar ranken verhout en de knoppen zijn bij het ontluiken reeds in de kiem gesmoord. Geen bloem aan de struik heeft zich kunnen ontworstelen aan de schromelijke verwaarlozing die haar ten deel gevallen is.

De nog altijd aanwezige herfstbladeren die de aarde bedekken vallen geleidelijk uiteen en worden verpulverd tot stof dat verdwijnt in de scheuren van de gebarsten aarde…

 

Herfst…                                                                                                                                                                                      Met een zucht van opluchting wordt de eerste najaarsregen in de tuin ontvangen. De aarde afgeschermd door een maandenlang door de zon gebakken laag klei, laat het van de vergeelde bladeren druppende vocht mondjesmaat toe. De gebarsten grond vult zich langzaam met water, laat zich voorzichtig wellen. Vogels wentelen zich wellustig in de ontstane plassen, maar niet voor lang, slechts tot de eerste najaarsstorm ze aanzet tot vertrek. Onder de rododendron, beschermd tegen het ergste natuurgeweld, verkeert de rozenstruik in grote verwarring.

Na twee seizoenen van verwaarlozing, met de winter in het vooruitzicht, lijkt totale uitputting nabij. Moedeloos heeft ze haar takken laten hangen, bereid tot volledige overgave. Maar net op het moment dat de onverschilligheid van de omgeving tot een gevoel van emotieloze berusting lijkt te leiden, brengt de natuur het levensreddende vocht, aangevuld met uit gedroogd stof opgeloste voeding. Als een infuus brengt ze het tot aan haar wortels. Voorzichtig nippend laat ze, proevend als een onwetend kind, het lavende vocht na enige aarzeling toe. Nadat de eerste schroom voorbij is gaat het makkelijker, kan ze er weer voorzichtig van genieten, voelt ze de kracht soms even terugkomen. Niet meteen, niet volledig: stapje voor stapje.

De harde, verhoute plekken op haar ranken verdwijnen er niet van, integendeel, ze worden voor eeuwig zichtbaar ingekapseld en opgenomen in nieuw, buigzaam groen. Bij iedere windvlaag die de struik beroert voelt ze de plekken schuren. Op die plaatsen zijn de takken wat strammer. Een blijvende herinnering aan een periode van tegenslag en verwaarlozing. Niet dat het went, maar ze leert ermee omgaan.

Voorzichtig, als een blinde die voor het eerst kan zien, neemt de roos opnieuw kennis van haar omgeving. Tussen de overhangende en beschermende takken van de rododendron gluurt ze met hernieuwde belangstelling naar het grasveld, de knotwilgen, het huis. Het huis met zijn gesloten ramen, waarop de regen door het aangekoekte vuil haar sporen heeft getrokken.

De overgordijnen erachter slechts op een kier, de vitrage scheef en verfrommeld weggedrukt achter een bak verdorde geraniums. De oude boom, die na iedere windvlaag, enkele van zijn geelbruine bladeren naar beneden laat dwarrelen en daarmee een kleurig herfstpalet op de grond vormend.

De geur van de vochtige herfstbladeren brengt herinneringen met zich mee: gelach van spelende kinderen in de tuin, knerpend grint onder voeten, het grommen van een maaimachine, het knippende geluid van een snoeischaar, de ritmische herhaling van een grashark over het gazon. Maar het blijven slechts voorbij beelden meegevoerd door de weemoedige geuren van de herfst.

De herinnering laat echter niet los, zet aan tot overdenking, brengt verleden en heden in een ander perspectief, spoort aan tot handelen.

 

Winter…                                                                                                                                                                                       De lage winterzon bundelt al haar kracht en verlicht met haar zachte stralen de aarde. Het leven in de wintertuin is kaal en koud. Vogels vliegen af en aan en pikken verloren zaadjes uit de half bevroren grond. De kale takken van de oude boom zijn bedekt met een laagje rijp. Een roosborstje zit verscholen in de beukenhaag en tjilpt zacht maar helder in de ijle vrieslucht.

En daar is dan de roos. Voorzichtig heeft ze de takken van de rododendron terzijde geschoven en daar, in het volle zicht, bloeit ze met één bloem. Eén rode roos, teer, zuiver, fluweelzacht. Met een hart omgeven door robijnrode blaadjes die warmte en bescherming bieden, die volmaaktheid uitstralen en die de rode roos maken tot een kostbaar, kwetsbaar juweel.

En dan opeens, na drie seizoenen, is er weer leven in het huis. Van één raam wordt het overgordijn opzij geschoven, de vitrage opgebonden. Achter het raam wordt een stoel geplaatst, een stoel met uitzicht op de roos. Er gaat iemand zitten, de blik gericht op die ene, onverwachte bloem. De roos die als symbool van de liefde een poging doet de winter te trotseren. Die een brug slaat tussen de voorbije seizoenen, de kou van de verwaarlozing en het gemis dat in het huis zo voelbaar is. Een roos in de winter. De winter, schraal en koud maar tevens in zijn heldere winterzon zo verlicht.

En zie, de volgende dag is er leven om het huis. Zachtjes knerpt het grint onder twee aarzelende, bedeesde voeten. Een rammelend keukentrapje, een opgelost scheutje spiritus in een emmer lauw water verspreidt een kenmerkende, bij schoonmaak horende geur. Die middag valt er weer licht door één van de ramen van het huis. Eén raam, glimmend, streeploos gezeemd en uitzicht biedend op de roos. Eén raam, een voorzichtig begin van herstel, van het contact tussen huis en tuin, tussen binnen en buiten, tussen toen en nu, tussen nu en straks….

Maar zover is het nog niet. Nu is het nog maar één raam. Eén raam met daarachter een gezicht. Een gezicht dat een blik werpt op de wereld buiten het huis, op een roos. Een robijnrode roos die de stralen van de flauwe, fletse winterzon weet om te zetten in een warme gloed, een teken van toen, een teken van straks.

Een roos in de winter…

 

Nicolle Poort